boekomslag Marcel Vaarmeijer - De gloriedagen van Walter Gom

De 26-jarige Iris Hauser begint met haar vreemde, intrigerende buurman Walter Gom een adviesbureau. Dat wordt een groot succes. Walter Gom heeft een oplossing voor elk probleem. Op zijn eigen onorthodoxe wijze helpt hij uitgebluste schrijvers, mislukte kunstenaars en stuurloze acteurs en vastgelopen huwelijken. Het BIB (Briljante Ideeën Bureau) verovert Nederland en het succes reikt zelfs tot in de hoogste maatschappelijke kringen. Wanneer een advies aan een minister volledig uit de hand loopt, beginnen de media een klopjacht op de mysterieuze adviseur. Wie is Walter Gom eigenlijk?

Boekinformatie
Schrijver: Marcel Vaarmeijer
Titel: De gloriedagen van Walter Gom
Uitgeverij: Luitingh-Sijthoff
Jaartal: 2015
Bladzijden: 334
Genre: humor
Leeftijd: 18+
Mijn mening: 4 sterren

  • ik heb dit boek in februari 2015 als recensieboek gekregen
  • het boek is door Marcel Vaarmeijer gesigneerd tijdens de boekpresentatie in februari 2015
  • ik las het boek van 28 februari t/m 3 maart 2015 en dit was boek 36 van de boeken die ik in 2015 gelezen heb
handtekening Marcel Vaarmeijer

Over het verhaal

‘Ik ben een man zonder talent,’ zei Walter Gom. Het was een warme zomeravond. We zaten op het achterbalkon van zijn tweekamerwoning. Walter droeg een korte bontjas, leren handschoenen en een blauwe pet met oorkleppen. In de binnentuinen was het stil. De meeste bewoners waren op vakantie, de achterblijvers lazen een tijdschrift of lagen lusteloos op het droge gras.
‘Als kind zat ik op klarinetles. Drie dagen. Toen zei de leraar: “Ik heb veel geluiden uit een klarinet gehoord, maar dit lijkt nergens op.”’
Ik nam een slokje water. Walter keek stoïcijns voor zich uit. Zijn huid was bleek. Ondanks het mooie weer meed hij de zon alsof het zijn aartsvijand was. Het tekort aan vitamine D dat hij als gevolg daarvan had opgelopen, vulde hij aan met pillen.
‘Zwemles heb ik ook gehad. Eerst oefenden we de schoolslag op een bankje. Daarna gingen we het water in en moest de badmeester mij van de bodem vissen.’ (blz. 7)

Walter is de nieuwe bovenbuurman van Iris. Drie maanden daarvoor is haar oude bovenbuurvrouw overleden en Iris wist niet dat de flat alweer bewoond was. Ze komt erachter doordat ze op 4 mei ‘s avonds opeens een ‘bonk’ hoort. Ze besluit de reservesleutel te pakken en te gaan kijken. Walter zit in zijn stoel en verontschuldigd voor het laten vallen van zijn appel. Wat haar het meest opvalt is dat er rode kussentjes onder zijn schoenen zitten… Walter wil niemand tot last zijn en het kost tijd en moeite voordat Iris beter kennis met hem kan maken. Ze nodigt hem uit voor een bezoekje bij haar thuis.

Ik moest met een beter voorstel komen, een voorstel dat hij niet kon weigeren.
‘Het spijt me dat ik u wederom lastigval,’ zei ik toen we op vrijdagavond voor de derde keer tegenover elkaar stonden, ‘maar ik heb speciaal voor u wat hapjes en drankjes in huis gehaald. Ik zou het erg lastig vinden om het weg te moeten gooien.’
‘Ik begrijp het,’ zei Walter, die een grote portefeuille uit de binnenzak van zijn jasje haalde. ‘Ik zal de kosten volledig vergoeden.’
‘Dat vind ik ook lastig, meneer.’
‘O,’ reageerde Walter beduusd. Hij had de portefeuille geopend, maar er kwam geen geld tevoorschijn.
‘En dat is niet wat u wilt,’ zei ik, ‘anderen tot last zijn.’
Walter zweeg, ik beet nerveus op mijn onderlip.
‘hoelang gaat het bezoek duren?’ vroeg hij. ‘Ik wil u niet…’
‘Een uurtje, anderhalf misschien.’
‘Wordt dat niet te laat? Morgen moet u werken.’
‘Morgen is het zaterdag.’
De portefeuille verdween in het jasje. Walter keek mij verongelijkt aan. Hij begreep dat hij erin was gestonken, maar er was geen weg terug. Ik had hem schaakmat gezet met zijn eigen verknipte overtuiging.
Even later zaten we in mijn woonkamer: ik met een glas wijn op de bank, Walter met een glas bronwater op een houten stoel. Zijn schoenen met de kussentjes had hij netjes naast zich neer gezet. (blz. 17)

Er ontwikkelt zich een vriendschap tussen Iris en Walter. Hij blijkt goede adviezen te geven aan mensen. Iris denkt dat hij daar wat mee moet gaan doen en ze vraagt hem om samen met haar een adviesbureau te beginnen, een ideeënbureau onder de naam BIB (Briljante Ideeën Bureau).

‘(…) Door jouw advies is een geboren miskleun, die vorig jaar nog een dwerg molesteerde, nu directiesecretaresse bij een gerenommeerd notariskantoor. En door jouw pillenadvies was Sofie binnen twaalf uur van een razende verkoudheid verlost. Alleen Jezus van Nazareth doet dat sneller. Maar jij bent niet Jezus van Nazareth, jij bent Walter Gom, een man zonder talent, een man die veertig jaar door zijn bazige moeder is gekleineerd met de overtuiging dat hij niets kan, maar die ondertussen al vijf mensen met een paar geniale adviezen uit de put heeft getrokken. Wat heb je daarop te zeggen, Walter? Wat heeft de man zonder talent daarop te zeggen?’
‘Niets,’ reageerde hij korzelig. ‘Die vijf gevallen berusten op louter toeval. Het enige wat ik heb gedaan is een paar simpele adviesjes uitdelen, de rest hebben ze zelf gedaan.’
‘Toeval. Vijf adviezen, vijf klinkende successen, dat noem jij toeval.’
‘Dat noem ik geen toeval, dat is toeval.’
In een opwelling pakte ik Walters handen vast. Ik had hem nog nooit op die manier aangeraakt. Hij schrok ervan en wilde zijn handen terugtrekken, maar ik hield ze stevig vast.
‘Laten we dan een toevalbureau beginnen, Walter. Een toevalbureau kan ook heel gezellig zijn.’
‘Dat denk ik ook,’ zei Walter, die zijn kleine handen toch uit de mijne wist te wurmen, ‘maar zonder mij.’ (blz. 96)

Ruim een week later gaat BIB van start. En het wordt vrijwel direct een succes. Wekelijks komen er twintig klanten langs, maar er melden zich veel meer nieuwe klanten aan. Er ontstaat een wachtlijst. Iris en haar vriendin Sofie, die ze kent van haar werk als directiesecretaresse bij een notariskantoor, zeggen hun banen op. Hierdoor kunnen klanten ook overdag een afspraak maken. Mond-op-mond-reclame zorgt ervoor dat er constant nieuwe klanten bij komen. Er komen bekende Nederlanders langs voor een afspraak en op een gegeven moment zelfs een minister…

‘Gefeliciteerd,’ zei Sofie, die in een roze donsjas naast mij zat.
‘Waarmee?’
‘De eerste verjaardag van BIB.’
Ik keek naar de reuzenletters op het dak. Een jaar geleden begonnen we met z’n vieren in een verbouwd flatje , inmiddels zaten we met driehonderd personeelsleden in een monsterlijke betonbak, lag de marktwaarde volgens Quote rond de vijfenveertig miljoen euro en verdiende ik meer per week dan voorheen in een halfjaar.
‘Jij ook.’ zei ik. (blz. 259)

BIB is in een jaar tijd hard gegroeid. Iris merkt dat het zwaar is om directeur van een bedrijf te zijn. Walter begint te veranderen merkt ze. Hij is moe en reageert ongeduldiger in gesprekken met klanten. Het gesprek met de minister heeft veel invloed gehad. De media in Nederland zijn inmiddels hard op zoek naar de anonieme raadgever van de minister. Zullen de media ontdekken wie deze raadgever is? Hoe zal de toekomst van BIB er uit zien?

Mijn mening

Walter Gom is een vreemde man. Hij is een soort kluizenaar en wil eigenlijk niets met andere mensen te maken hebben. Hij woont sinds kort op zichzelf, na veertig jaar bij zijn moeder gewoond te hebben. Zij is ernstig ziek en wil niet dat hij haar aftakeling van dichtbij maakt. En het wordt tijd voor hem om te wennen aan een leven zonder haar… Walter wordt de bovenbuurman van Iris. Het kost haar moeite om contact met hem te krijgen, maar als dat eenmaal is gelukt ontwikkelen ze een bijzondere vriendschap. Door deze vriendschap veranderen ze allebei langzaam. Ik vond het een zielig, grappig en fascinerend verhaal. Het einde is verrassend en dramatisch. Wat mij betreft mag er een vervolg op dit verhaal komen, want ik ben benieuwd hoe het verder zal gaan met Iris en Walter.

In het begin van het boek moest ik wennen aan het feit dat verschillende tijdsperiodes, en dus verhaallijnen, door elkaar heen lopen. Daardoor leest het verhaal wat ingewikkeld.
Tijdens het lezen van het boek had ik de hele tijd het gevoel dat er iets dramatisch zou gaan gebeuren. Dat werd voor mij geïmpliceerd door het woord ‘gloriedagen’. Dat geeft iets kortstondigs weer.

Tegen het einde van het boek kwam ik opeens mijn naam tegen. Mijn naam komt niet heel vaak voor, en ik vind het iedere keer weer leuk en bijzonder om mijn naam tegen te komen:

‘Ik ben geboren in 1924 in Parijs,’ begon ze zonder een handdruk of woord van welkom. ‘Mijn moeder was een Frans dienstmeisje, mijn vader een Zweedse fabrikant. Ondanks het klassenverschil waren ze gelukkig. Ze trouwden en kregen twee dochters, ik was de oudste, mijn zusje Mathilde stierf in 1928 aan de gevolgen van tuberculose.’ (blz. 321)